Overslaan en naar de inhoud gaan

Geschillenkamer is niet bevoegd om te oordelen over beweerde discriminatie bij het toekennen van het sociaal tarief voor water

info

Samenvatting oordeel

Situatie

De indiener van de klacht meent dat de Vlaamse Milieumaatschappij discrimineert op grond van leeftijd en handicap bij de toekenning van het sociaal tarief voor water. 

De minderjarige zoon van de indiener van de klacht heeft een handicap. De indiener geeft aan dat ze, als gezin met een kind met een handicap, wel recht hebben op een sociaal tarief voor elektriciteit, maar niet voor water. In de regelgeving wordt volgens hem onterecht enkel rekening gehouden met het inkomen en de zorgnoden van volwassenen, maar niet van kinderen.

Beoordeling door de Geschillenkamer

De Geschillenkamer is bevoegd om op niet-bindende wijze te beoordelen of er sprake is van een discriminatie in de zin van het Gelijkekansendecreet. Een klacht die niet gaat over een discriminatie zoals bedoeld in dit decreet is niet ontvankelijk. 

Uit artikel 21 van het Gelijkekansendecreet volgt dat wanneer een minder gunstige behandeling rechtstreeks voortvloeit uit een decreet of krachtens een decreet, er geen discriminatie in de zin van het Gelijkekansendecreet kan worden vastgesteld. De Geschillenkamer is dus niet bevoegd om zich uit te spreken over klachten die gaan over beweerde discriminaties die voortvloeien uit een decreet of de bijhorende uitvoeringsbesluiten.  

De beweerde minder gunstige behandeling in deze zaak volgt rechtstreeks uit artikel 4.3.3.1-, § 1 van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid.  Dit artikel somt de gevallen op waarin gebruikers recht hebben op het sociaal tarief voor water. De gezinssituatie van de indiener van de klacht valt hier niet onder.

Omdat het verschil in behandeling rechtstreeks volgt uit een decreet is de Geschillenkamer niet bevoegd om zich uit te spreken over de klacht. 

Oordeel

De Geschillenkamer is overeenkomstig artikel 14 van het VMRI-decreet, samen gelezen met artikel 21 Gelijkekansendecreet, niet bevoegd om te oordelen over de klacht. 

Volledig oordeel

De Geschillenkamer, samengesteld uit voorzitter Yves Thiery, bijzitter Jelle Flo en bijzitter Marie Spinoy, bijgestaan door griffier Dorien Geeroms, spreekt het volgende oordeel uit:

Procedure

De Geschillenkamer heeft de klacht ontvangen op 4 februari 2025.

De Geschillenkamer heeft een voorlopig onderzoek uitgevoerd op basis van artikel 14 van het Besluit van de Vlaamse Regering over de samenstelling van en de procedure voor de geschillenkamer van het Vlaams Mensenrechteninstituut van 15 december 2023.

Het resultaat van het voorlopig onderzoek, met name dat de Geschillenkamer zich niet bevoegd acht om de klacht te beoordelen, is aan de indiener van de klacht bezorgd op 21 maart 2025.

De Geschillenkamer heeft het standpunt van de indiener van de klacht over de conclusie van het voorlopig onderzoek ontvangen op 10 april 2025.  

Klacht 2025-0007

De indiener van de klacht diende als wettelijke vertegenwoordiger van zijn minderjarige zoon klacht in bij het Vlaams Mensenrechteninstituut over een beweerde discriminatie op grond van leeftijd en handicap door de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM). 

De indiener stelt dat zijn gezin, als gezin met een kind dat recht heeft op een zorgtoeslag van het Agentschap Opgroeien, wel recht heeft op een sociaal tarief voor elektriciteit, maar niet op een sociaal tarief voor water. In de regelgeving voor het sociaal tarief voor water wordt er volgens hem enkel rekening gehouden met het inkomen en de zorgnoden van volwassenen, maar niet van kinderen. Hij meent dan ook dat er sprake is van een discriminatie op grond van leeftijd en handicap.  

De Geschillenkamer heeft de klacht ontvangen op 4 februari 2025.

Conclusie voorlopig onderzoek

De Geschillenkamer moet bij het ontvangen van een klacht eerst controleren of de klacht ontvankelijk is en ze deze dus kan beoordelen.[1] Als de Geschillenkamer op basis van een voorlopig onderzoek van de klacht en eventuele stukken daarbij, meent dat de klacht mogelijk niet ontvankelijk is, nodigt de Geschillenkamer de indiener van de klacht uit om binnen twintig werkdagen daarover een standpunt mee te delen.[2] Daarna beslist de Geschillenkamer zo spoedig mogelijk of de klacht onontvankelijk is, dan wel of de Geschillenkamer een definitieve beslissing over de ontvankelijkheid neemt na het uitwisselen van standpunten over de klacht. 

De Geschillenkamer is enkel bevoegd om op niet-bindende wijze te beoordelen of er sprake is van een discriminatie in de zin van het Gelijkekansendecreet en het Decreet evenredige arbeidsparticipatie.[3] Een klacht die niet gaat over een discriminatie zoals bedoeld in één van deze decreten is niet ontvankelijk.[4]  

Een minder gunstige behandeling die rechtstreeks voortvloeit uit een decreet of krachtens een decreet, kan niet leiden tot de vaststelling van een discriminatie in de zin van het Gelijkekansendecreet. Artikel 21 van het Gelijkekansendecreet stelt hierover:  

“§ 1. Een situatie waarbij iemand op grond van een of meer, werkelijke of vermeende, eigen of bij associatie toegekende, beschermde kenmerken, minder gunstig wordt behandeld dan iemand anders in een vergelijkbare situatie wordt, is of zou worden behandeld, geeft nooit aanleiding tot de vaststelling van enige vorm van discriminatie die door dit decreet verboden wordt als die situatie wordt voorzien door of krachtens een decreet, of voortvloeit uit de toepassing ervan.” 

De Geschillenkamer is dus niet bevoegd om zich uit te spreken over een mogelijke discriminatie die rechtstreeks voortvloeit uit een decreet of krachtens een decreet. De bewoording ‘krachtens een decreet’ verwijst naar besluiten opgesteld in uitvoering van een decreet.[5] De Geschillenkamer kan zich wel uitspreken over een mogelijke discriminatie die geen wettelijke of decretale grondslag heeft (voor zover het gaat over aangelegenheden die tot de bevoegdheid van het Vlaamse gewest of de Vlaamse gemeenschap behoren).  

Volgens de indiener van de klacht is er sprake van discriminatie op grond van leeftijd en handicap bij de toekenning van een sociaal tarief voor water, omdat:  

  • een volwassene met een handicap recht heeft op een sociaal tarief voor water;  
  • terwijl een gezin met een kind met een handicap geen recht heeft op dit sociaal tarief.  

De indiener van de klacht stelt ook dat een gezin met een zorgtoeslag voor een kind wel recht heeft op het sociaal tarief voor elektriciteit.   

De minder gunstige behandeling waarover de indiener van de klacht zich beklaagt, blijkt rechtstreeks te volgen uit artikel 4.3.3.1-, § 1 van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid.  

Dit artikel bepaalt dat gebruikers recht hebben op een sociaal tarief voor water als zij zelf of een inwonend gezinslid één van de volgende tegemoetkomingen geniet:   

  • het gewaarborgde inkomen voor bejaarden met toepassing van de wet van 1 april 1969 tot instelling van een gewaarborgd inkomen voor bejaarden of de inkomensgarantie voor ouderen met toepassing van de wet van 22 maart 2001 tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen;  
     
  • het leefloon of levensminimum, toegekend door het OCMW met toepassing van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, respectievelijk de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;  
     
  • de inkomensvervangende tegemoetkoming voor personen met een handicap met toepassing van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap;
  • het zorgbudget voor ouderen met een zorgnood met toepassing van het decreet van 18 mei 2018 houdende de Vlaamse sociale bescherming;  
     
  • de integratietegemoetkoming voor personen met een handicap met toepassing van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap.  

De situatie van de indiener van de klacht, een gezin met een zorgtoeslag voor een kind met een handicap, komt niet voor in deze lijst.  Omdat het verschil in behandeling rechtstreeks blijkt te volgen uit een decreet, besloot de Geschillenkamer op basis van een voorlopig onderzoek dat de aangevoerde minder gunstige behandeling een behandeling is zoals bedoeld in artikel 21, §1 Gelijkekansendecreet. De Geschillenkamer besloot dus dat ze niet bevoegd is om zich uit te spreken over de klacht.

Standpunt partijen

Standpunt indiener klacht

De Geschillenkamer heeft de indiener van de klacht uitgenodigd om zijn standpunt over de conclusie van het voorlopig onderzoek aan de Geschillenkamer te bezorgen.

De indiener van de klacht heeft meegedeeld dat hij meent dat hij niets kan doen tegen de beslissing van de Geschillenkamer. 

Beoordeling door de Geschillenkamer

De Geschillenkamer moet in deze zaak beslissen of zij bevoegd is om te oordelen over een beweerde discriminatie op grond van leeftijd en handicap, die zou volgen uit het feit dat een volwassene met een handicap recht heeft op een sociaal tarief voor water, terwijl een gezin met een kind met een handicap geen recht heeft op dit sociaal tarief.  

De Geschillenkamer kwam op basis van een voorlopig onderzoek tot de conclusie dat zij niet bevoegd is om te oordelen over de klacht, op basis van artikel 14 van het VMRI-decreet samen gelezen met artikel 21 Gelijkekansendecreet. 

Uit het standpunt van de indiener van de klacht blijkt niet dat de conclusie van het voorlopig onderzoek moet worden aangepast. De Geschillenkamer acht zich dan ook niet bevoegd om zich uit te spreken over deze klacht. 

Oordeel van de Geschillenkamer

De Geschillenkamer is overeenkomstig artikel 14 van het VMRI-decreet, samen gelezen met artikel 21 Gelijkekansendecreet,  niet bevoegd om te oordelen over de klacht. 

 

Voetnoten

[1] Artikel 16, §1 VMRI-decreet en artikel 14 Besluit samenstelling en procedure Geschillenkamer.
[2] Artikel 14 Besluit samenstelling en procedure Geschillenkamer.
[3] Artikel 13, §1 en 3 en artikel 14 VMRI-decreet.
[4] Artikel 13, §1 en 3 VMRI-decreet.
[5]A. ALEN en K. MUYLLE, Compendium van het Belgisch staatsrecht, deel I, 4de ed., Mechelen, Kluwer, 2014, p. 13-14.

Download het oordeel

Ook interessant