Geschillenkamer is niet bevoegd om te oordelen over beweerde discriminatie bij de uitbetaling van het groeipakket
- Je kan hieronder de samenvatting van het oordeel en het volledige oordeel lezen.
- Je kan het oordeel ook downloaden in pdf-formaat.
Samenvatting oordeel
Situatie
De indiener van de klacht is een gescheiden ouder. Hij stelt dat er sprake is van een discriminatie op grond van leeftijd omdat het Agentschap Opgroeien Regie het groeipakket uitbetaalt aan de jongste ouder als de ouders hierover geen onderling akkoord bereiken. Hetzelfde gebeurt wanneer ouders al uit elkaar zijn maar er nog geen vonnis van de familierechtbank is. Daarnaast heeft hij er bezwaar tegen dat het Agentschap bij de uitbetaling enkel rekening houdt met de domiciliewijziging van het kind wanneer dat bevestigd is in een vonnis van de familierechtbank.
Beoordeling door de Geschillenkamer
De Geschillenkamer is bevoegd om op niet-bindende wijze te beoordelen of er sprake is van een discriminatie in de zin van het Gelijkekansendecreet. Een klacht die niet gaat over een discriminatie zoals bedoeld in dit decreet is niet ontvankelijk.
Uit artikel 21 van het Gelijkekansendecreet volgt dat wanneer een minder gunstige behandeling rechtstreeks voortvloeit uit een decreet of krachtens een decreet, er geen discriminatie in de zin van het Gelijkekansendecreet kan worden vastgesteld. De Geschillenkamer is dus niet bevoegd om zich uit te spreken over klachten die gaan over beweerde discriminaties die voortvloeien uit een decreet of de bijhorende uitvoeringsbesluiten.
De beweerde minder gunstige behandeling in deze zaak volgt rechtstreeks uit een decreet. Het verschil in behandeling tussen de oudste en de jongste ouder bij het toekennen van het groeipakket volgt namelijk rechtstreeks uit artikel 65, § 5, van het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid (“het Groeipakketdecreet van 2018”). Uit dit artikel volgt dat de groeipremie wordt uitbetaald aan de jongste ouder wanneer de ouders geen onderling akkoord bereiken hierover.
Omdat het verschil in behandeling rechtstreeks volgt uit een decreet is de Geschillenkamer niet bevoegd om zich uit te spreken over de klacht.
De Geschillenkamer kan zich ook niet uitspreken over de elementen uit de klacht over de uitbetaling van de groeipremie tijdens gerechtelijke procedures om het domicilie van zijn kinderen te wijzigen. De Geschillenkamer is immers enkel bevoegd om op niet-bindende wijze te beoordelen of er sprake is van een discriminatie in de zin van het Gelijkekansendecreet en het Decreet evenredige arbeidsparticipatie, wat voor deze elementen van de klacht niet het geval is.
Oordeel
De Geschillenkamer is overeenkomstig artikel 14 van het VMRI-decreet, samen gelezen met artikel 21 Gelijkekansendecreet, niet bevoegd om te oordelen over de klacht.
Volledig oordeel
De Geschillenkamer, samengesteld uit voorzitter Yves Thiery, bijzitter Jelle Flo en bijzitter Marie Spinoy, bijgestaan door griffier Dorien Geeroms, spreekt het volgende oordeel uit:
Procedure
De Geschillenkamer heeft de klacht ontvangen op 30 september 2024.
De Geschillenkamer heeft een voorlopig onderzoek uitgevoerd op basis van artikel 14 van het Besluit van de Vlaamse Regering over de samenstelling van en de procedure voor de geschillenkamer van het Vlaams Mensenrechteninstituut van 15 december 2023.
Het resultaat van het voorlopig onderzoek, met name dat de Geschillenkamer zich niet bevoegd acht om de klacht te beoordelen, is aan de indiener van de klacht bezorgd op 18 februari 2025.
De Geschillenkamer heeft het standpunt van de indiener van de klacht over de conclusie van het voorlopig onderzoek ontvangen op 9 maart 2025.
Klacht 2024-0032
De indiener van de klacht diende klacht in bij het Vlaams Mensenrechteninstituut over een beweerde discriminatie op grond van leeftijd door het Agentschap Opgroeien Regie.
De indiener van de klacht is een gescheiden ouder. Hij stelt dat er sprake is van een discriminatie op grond van leeftijd omdat het Agentschap Opgroeien Regie het groeipakket uitbetaalt aan de jongste ouder als de ouders hierover geen onderling akkoord bereiken of zolang er bij echtscheiding nog geen vonnis van de familierechtbank is.
Als een kind na de echtscheiding verhuist naar de andere ouder dan de ouder waarbij het kind is gedomicilieerd volgens het vonnis van de familierechtbank, moet de andere ouder opnieuw naar de familierechtbank gaan om het domicilie officieel te laten veranderen. Zolang er geen nieuw vonnis is, blijft het Agentschap Opgroeien Regie de groeipremie ook onterecht uitbetalen aan de ouder bij wie het kind volgens het oorspronkelijke vonnis is gedomicilieerd. De indiener wijst erop dat de schooltoeslag in die situatie wel meteen wordt berekend op basis van het inkomen van de ouder bij wie het werkelijke domicilie ligt. Maar ook die schooltoeslag blijft het Agentschap uitbetalen aan de ouder bij wie het kind gedomicilieerd is, zolang er geen nieuw vonnis van de rechtbank is.
De indiener besluit dat het alleen maar moeilijker en duurder is geworden sinds de overheveling van de bevoegdheid over de kinderbijslag naar de gemeenschappen. In het oude systeem, vóór de overheveling van de bevoegdheid naar de gemeenschappen, kon de ouder bij wie het kind effectief is gedomicilieerd immers eenvoudig vragen aan de administratie dat het kindergeld aan hem zou worden uitbetaald.
De klacht is op 30 september 2024 aan de Geschillenkamer bezorgd.
Conclusie voorlopig onderzoek
De Geschillenkamer moet bij het ontvangen van een klacht eerst controleren of de klacht ontvankelijk is en ze deze dus kan beoordelen.[1] Als de Geschillenkamer op basis van een voorlopig onderzoek van de klacht en eventuele stukken daarbij, meent dat de klacht mogelijk niet ontvankelijk is, nodigt de Geschillenkamer de indiener van de klacht uit om binnen twintig werkdagen daarover een standpunt mee te delen.[2] Daarna beslist de Geschillenkamer zo spoedig mogelijk of de klacht onontvankelijk is, dan wel of de Geschillenkamer een definitieve beslissing over de ontvankelijkheid neemt na het uitwisselen van standpunten over de klacht.
De Geschillenkamer is enkel bevoegd om op niet-bindende wijze te beoordelen of er sprake is van een discriminatie in de zin van het Gelijkekansendecreet en het Decreet evenredige arbeidsparticipatie.[3] Een klacht die niet gaat over een discriminatie zoals bedoeld in één van deze decreten is niet ontvankelijk.[4]
Een minder gunstige behandeling die rechtstreeks voortvloeit uit een decreet of krachtens een decreet, kan niet leiden tot de vaststelling van een discriminatie in de zin van het Gelijkekansendecreet. Artikel 21 van het Gelijkekansendecreet stelt hierover:
“§ 1. Een situatie waarbij iemand op grond van een of meer, werkelijke of vermeende, eigen of bij associatie toegekende, beschermde kenmerken, minder gunstig wordt behandeld dan iemand anders in een vergelijkbare situatie wordt, is of zou worden behandeld, geeft nooit aanleiding tot de vaststelling van enige vorm van discriminatie die door dit decreet verboden wordt als die situatie wordt voorzien door of krachtens een decreet, of voortvloeit uit de toepassing ervan.”
De Geschillenkamer is dus niet bevoegd om zich uit te spreken over een mogelijke discriminatie die rechtstreeks voortvloeit uit een decreet of krachtens een decreet. De bewoording ‘krachtens een decreet’ verwijst naar besluiten opgesteld in uitvoering van een decreet.[5] De Geschillenkamer kan zich wel uitspreken over een mogelijke discriminatie die geen wettelijke of decretale grondslag heeft (voor zover het gaat over aangelegenheden die tot de bevoegdheid het Vlaamse gewest of de Vlaamse gemeenschap behoren).
In deze klacht wordt een discriminatie aangevoerd op grond van leeftijd omdat het groeipakket aan de jongste ouder wordt uitbetaald als de ouders hierover geen akkoord hebben.
De minder gunstige behandeling die de indiener van de klacht wil aankaarten, met name het verschil in behandeling tussen de oudste en de jongste ouder bij het toekennen van het groeipakket, blijkt rechtstreeks te volgen uit artikel 65, § 5, van het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid (“het Groeipakketdecreet van 2018”). Deze paragraaf bepaalt dat de toelagen worden uitbetaald aan de jongste ouder wanneer de ouders geen akkoord bereiken over de bankrekening waarop de toelagen worden uitbetaald.
Omdat het verschil in behandeling rechtstreeks blijkt te volgen uit een decreet, besloot de Geschillenkamer op basis van een voorlopig onderzoek dat de aangevoerde minder gunstige behandeling een behandeling is zoals bedoeld in artikel 21, §1 Gelijkekansendecreet. De Geschillenkamer besloot dus dat ze niet bevoegd is om zich uit te spreken over de klacht.
Standpunt partijen
Standpunt indiener klacht
De Geschillenkamer heeft de indiener van de klacht uitgenodigd om zijn standpunt over de conclusie van het voorlopig onderzoek aan de Geschillenkamer te bezorgen.
De indiener van de klacht stelt dat de klacht over meer gaat dan alleen over leeftijd en de situatie waarbij ouders geen onderling akkoord bereiken. Hij geeft aan dat het ook gaat over situaties in het kader van een echtscheiding. Hij heeft recent nog meegemaakt dat zijn meerderjarige zoon zich bij hem inschreef, maar het Agentschap Opgroeien Regie het groeipakket toch bleef uitbetalen aan de moeder, wat voor hem dus opnieuw een juridische strijd zal betekenen die meer kost dan het opbrengt. Ook in 2021 moest de indiener al een gerechtelijke procedure opstarten om het domicilie van zijn minderjarige dochter te wijzigen. Deze procedure, waar in zijn voordeel werd geoordeeld, heeft hem naar eigen zeggen ook meer gekost dan ze hem heeft opgebracht. De indiener geeft aan dat hij opnieuw de situatie zou willen zoals deze was voor 2019, met name de uitbetaling van het groeipakket aan de ouder bij wie het kind zijn wettig adres heeft. Op die manier zouden volgens hem juridische kwesties worden vermeden die lang duren en veel kosten.
Beoordeling door de Geschillenkamer
De Geschillenkamer moet in deze zaak beslissen of zij bevoegd is om te oordelen over een beweerde discriminatie op grond van leeftijd omdat het groeipakket aan de jongste ouder wordt uitbetaald als ouders hierover geen akkoord hebben.
De Geschillenkamer kwam op basis van een voorlopig onderzoek tot de conclusie dat zij niet bevoegd is om te oordelen over de klacht, op basis van artikel 14 van het VMRI-decreet samen gelezen met artikel 21 Gelijkekansendecreet.
Uit het standpunt van de indiener van de klacht blijkt niet dat de conclusie van het voorlopig onderzoek moet worden aangepast. De Geschillenkamer acht zich dan ook niet bevoegd om zich uit te spreken over deze klacht.
De Geschillenkamer kan zich ook niet uitspreken over de andere elementen uit de klacht van de indiener, met name de elementen die gaan over de uitbetaling van de groeipremie tijdens gerechtelijke procedures om het domicilie van zijn kinderen te wijzigen. De Geschillenkamer is immers enkel bevoegd om op niet-bindende wijze te beoordelen of er sprake is van een discriminatie in de zin van het Gelijkekansendecreet en het Decreet evenredige arbeidsparticipatie. Een klacht die niet gaat over een discriminatie zoals bedoeld in één van deze decreten is daarom niet ontvankelijk.
Oordeel van de Geschillenkamer
De Geschillenkamer is overeenkomstig artikel 14 van het VMRI-decreet, samen gelezen met artikel 21 Gelijkekansendecreet, niet bevoegd om te oordelen over de klacht.
Voetnoten
[1] Artikel 16, §1 VMRI-decreet en artikel 14 Besluit samenstelling en procedure Geschillenkamer.
[2] Artikel 14 Besluit samenstelling en procedure Geschillenkamer.
[3] Artikel 13, §1 en 3 en artikel 14 VMRI-decreet.
[4] Artikel 13, §1 en 3 VMRI-decreet.
[5] A. ALEN en K. MUYLLE, Compendium van het Belgisch staatsrecht, deel I, 4de ed., Mechelen, Kluwer, 2014, p. 13-14.